Dinsdag 16 februari 2012 zijn we met z’n negenen naar de Beemster afgereisd. In museum Betje Wolff op de Middenweg in Middenbeemster werden we ontvangen door twee gekostumeerde gastvrouwen. Ter ere van 400 jaar droge Beemster dragen alle gastvrouwen en -heren passende kledij: de dames dragen dienstbodendracht uit de 18e eeuw: gebloemd jak met halsdoek, een wit mutsje en een lange rok en de heren boerendracht uit begin 1900: blauwe boerenkiel met rode zakdoek en zwarte pet (voor de carnaval werd deze outfit stiekem uitgeleend)

Het begin was koffie met koek en een algemene inleiding over de eerst geschaakte Betje Dekker, die daarvoor onder curatele kwam en later keurig met de oudere dominee Wolff trouwde en als Betje Wolff in de pastorie in Middenbeemster kwam wonen. Betje Wolff is samen met haar vriendin Aagje Deken bekend geworden door pamfletten, gedichten en boeken (o.a. Sara Burgerhart). Nadat de pastorie in handen kwam van het historisch genootschap is het een museum geworden. De kamers zijn in oude stijl teruggebracht. Door de vele schenkingen kunnen we veel gebruiksvoorwerpen bewonderen. Vaak herkennen we dingen van onze ouders en grootouders en komen daardoor herinneringen boven. Al pratend en lachend dwalen we met de twee rondleidsters van kelder tot zolder, waar Betjes schrijfkamertje genaamd “Kipperust” nog te zien is. Je waant je echt in de 18e en 19e eeuw.

We lunchten in een gelegenheid aan het kruispunt bij de kerk, de “Eterij Het Middelpunt”. De jongen die bediende had zich helemaal ingelezen d.m.v. Google in de rode hoeden, chapeau!

Daarna gingen we naar het Agrarisch Museum even verderop aan de Middenweg. Het museum bevindt zich uiteraard in een stolp. De vrijwilliger wist aanvankelijk heel veel over zichzelf te vertellen, maar door onze vragen stuurden we hem de agrarische richting op en legde hij ons eerst de bouw van de stolp uit. Daarna deden we een rondje stolp: de knechtenkamer (de boer zelf was burgemeester en had nogal wat andere baantjes), de zomerstal, de winterstal, de dars en de zolder. Nu is alles als museum ingericht, maar door de uitleg kon je wel ervaren hoe het als boerderij had gefunctioneerd. Veel werktuigen en gereedschappen vroegen om nadere uitleg. Heel veel voorwerpen kenden we ook wel uit onze jeugd. Van andere dingen konden we niet bedenken waar het voor gebruikt werd. Op de (hooi)zolder was een tentoonstelling ingericht over de landbouw en de mooie boerderijen en het laatste buitenhuis dat er nog over is.

Kortom, het was weer de moeite waard, ook al had je het wel eerder gezien. En, zoals onze gids zei:”We hebben 32 vrijwilligers, maar je kunt 32 keer meelopen en het is altijd anders”. Een aanrader dus, vooral in voorjaar en zomer. Dan kun je er heerlijk fietsen langs de boomgaarden en de wijnboer en als er een kunstroute is (met Pasen en Hemelvaart) is het helemaal fantastisch.

Met dank aan de gezellige tochtgenoten,

Jacoba, Jonkvrouw van Crinoline tot Cul-de-Sac